top of page

Stichting De Eerebegraafplaats

Na de officiële openstelling werd Stichting De Eerebegraafplaats te Bloemendaal opgericht.

 

Oprichting van de Stichting

 

Een half jaar na de officiële openstelling van de Eerebegraafplaats met de herbegrafenis van Hannie Schaft, werd het voorlopig Comité op 27 mei 1946 omgezet in Stichting De Eerebegraafplaats te Bloemendaal. De eerste voorzitter van het dagelijks bestuur werd H. Wamsteker, die al vanaf het begin was betrokken bij de opgraving en herbegraving van de slachtoffers. Naast het dagelijks bestuur werd een raad van toezicht in het leven geroepen. De eerste raadsvoorzitter werd L.A. Kesper, commissaris der Koningin in Zuid-Holland.
Het doel van de Stichting was tweeledig, zoals in artikel 2 van de akte van oprichting is vastgelegd: het in stand houden van een begraafplaats en een monument ter nagedachtenis aan de omgekomen verzetsmensen.

 

In 1946 was de Eerebegraafplaats nog niet voltooid. Een eerste taak van de nieuwe Stichting was dan ook de definitieve inrichting van de Eerebegraafplaats vorm te geven. Dat betrof onder meer het maken van grafzerken, het aanleggen van beplanting en paden, en het plaatsen van enkele monumenten, waaronder een bouwwerk ‘dat een nationaal karakter zou dragen’. De voltooiing van de Eerebegraafplaats zou op 31 oktober 1953 een feit zijn.

 

Doel van de Stichting


‘De Stichting heeft tot doel aanleg, oprichting en instandhouding van een begraafplaats en monument in de duinen onder Bloemendaal ter eere van de nagedachtenis van hen, die tijdens de Duitsche bezetting in het binnenlandsch verzet hun leven hebben geofferd, en als blijvend getuigenis van de dankbaarheid van het Nederlandsche volk. De Stichting tracht dit doel te bereiken door alle wettige en oirbare middelen, welke daartoe bevorderlijk kunnen zijn.’
Artikel 2 van de akte van oprichting, 27 mei 1946.

 

Blijvende zorg voor de begraafplaats

 

In het voorjaar van 1951 kwam de voltooiing van de Eerebegraafplaats in zicht. Toen begon men ook na te denken over de vraag hoe de begraafplaats zou moeten worden onderhouden en over wie de beheerstaken op zich zou moeten nemen. En niet in de minste plaats: hoe zou het onderhoud moeten worden bekostigd?

​

In het voorjaar van 1951 werd hiervoor contact gezocht met het bestuur van Stichting 1940-1945. Beide stichtingen waren rond dezelfde tijd ‘aan nagenoeg eendere gevoelens ontsproten’. Stichting 1940-1945 voelde zich verantwoordelijk voor de overlevenden van het verzet en voor de nabestaanden van de omgekomenen. Stichting De Eerebegraafplaats wilde aan het verlangen van de overlevenden tegemoet komen om de gevallenen een waardige laatste rustplaats te bezorgen. Er bestond dus, zo concludeerde men, een ‘sterke ideëele band’ tussen beide stichtingen.

 

Naast die band, was er vanaf het begin ook nauw contact geweest tussen beide. Zo hadden verschillende personen zitting in de bestuurscolleges van beide stichtingen. Verder hielp Stichting 1940-1945 Stichting De Eerebegraafplaats met een lening door een ‘financiële grenssituatie’ heen. Ook was het secretariaat gedurende de oprichtingsperiode gevestigd in kantoorruimte van Stichting 1940-1945. Niet onbelangrijk was, ten slotte, dat de regering achter de overdracht stond aan  Stichting 1940-1945.

Binnen het bestuur van Stichting 1940-1945 waren de meningen over een overname verdeeld. De onduidelijke financiële toekomst baarde enkele bestuursleden zorgen. Maar de voorzitter, J. Smallenbroek, meende dat Stichting 1940-1945 nog de enige organisatie was die representatief genoemd kon worden voor de hele illegaliteit. Hij vond het daarom ‘een erezaak dat een nationaal verzetsmonument in stand wordt gehouden door de dragers van het verzet’. Op 17 juli 1951 werd het principebesluit genomen ‘eventueel de begraafplaats in beheer en onderhoud [te] nemen’.

 

De overdracht

 

In oktober 1951, nadat de begraafplaats was voltooid, werden de onderhandelingen met Stichting 1940-1945 in versneld tempo voortgezet. De bedoeling was om de overdracht op 1 januari 1952 te laten plaatsvinden. Besloten werd dat Stichting 1940-1945 het beheer van de Eerebegraafplaats zou overnemen. Voor de definitieve voltooiing van de begraafplaats en het onderhoud ervan werden binnen de Stichting afzonderlijke fondsen gereserveerd. De toekomstige exploitatiekosten werden geraamd op negenduizend gulden per jaar. Het Rijk zou daarvan een deel op zich nemen, in de vorm van een bijdrage van vijf gulden per graf per jaar. Daarnaast waren er nog ruim honderd contribuanten van het in 1947 gestichte ‘Fonds Onderhoud van de Eerebegraafplaats te Bloemendaal’.

Met de overdracht was de rol van Stichting De Eerebegraafplaats te Bloemendaal feitelijk uitgespeeld. Toch bestond er voorkeur om deze stichting als rechtspersoon te laten voortbestaan. De reden daarvoor was dat men dacht dat Stichting 1940-1945 geen lang leven beschoren zou zijn. Voorzitter Wamsteker zei zelfs: ‘Na één geslacht bestaat ook zij niet meer.’ Dit in tegenstelling tot Stichting De Eerebegraafplaats, die altijd zou blijven bestaan. Door de Stichting te handhaven, zou de ‘continuïteit in de gedragslijn ten aanzien van het beheer over de begraafplaats’ worden bevorderd. Het beheer over de begraafplaats zou verder gemakkelijker zijn met een afzonderlijk bestuur. En daarnaast was de procedure van statutenwijziging eenvoudiger dan die van liquidatie.

 

Het bestuur

 

Nadat Stichting 1940-1945 het beheer van de Eerebegraafplaats had overgenomen werd het bestuur van Stichting De Eerebegraafplaats te Bloemendaal gevormd door negen leden van het dagelijkse bestuur van Stichting 1940-1945 en ten hoogste zes leden van het oude bestuur. De administratie van de Stichting zou voortaan op het hoofdkantoor van Stichting 1940-1945 worden gevoerd.

Het nieuwe bestuur werd het vertrouwen gegeven dat het de Eerebegraafplaats ‘als een blijvende en waardige herdenkingsplaats voor alle gevallenen in het binnenlandse verzet tot in lengte van jaren [zou] behouden’. De penningmeester van Stichting 1940-1945, H.A. Douqué, verzekerde het bestuur van de Eerebegraafplaats ‘dat het beleid over de begraafplaats in hun geest [zou] worden voortgezet en dat tot in lengte van dagen voor een goed onderhoud [zou] worden zorggedragen’.

Dit bestuur heeft nagenoeg in dezelfde bezetting tot 1996 gefungeerd. In dat jaar is een vrijwel nieuw bestuur geïnstalleerd met voornamelijk jongere leden.

 

Financieel zelfstandig

 

Ruim 35 jaar na de Tweede Wereldoorlog hield het bestuur van Stichting 1940-1945 steeds meer rekening met haar opheffing. Men verwachtte dat Stichting De Eerebegraafplaats wél tot in lengte van dagen zou blijven voortbestaan. Omdat de Eerebegraafplaats nauwelijks vermogen en eigen inkomsten had, moest daarom een structurele oplossing worden gevonden voor de exploitatie. De Stichting moest, kortom, financieel op eigen benen kunnen staan.

 

Vanaf 1982 deed Stichting 1940-1945 een aantal schenkingen aan de Eerebegraafplaats met vrijstelling van de verschuldigde schenkingsrechten. Hiermee werd een eigen vermogen van Stichting De Eerebegraafplaats gevormd. Met de opbrengst van beleggingen, met giften, legaten, erfstellingen en regelmatige vrijwillige bijdragen ontstond een reserve, waarmee het onderhoud van de Eerebegraafplaats uit eigen vermogen was gegarandeerd.

 

De Stichting was nu financieel zelfstandig; zij ontving geen bijdragen meer van het Rijk of van andere instellingen. De dagelijkse taken van de Stichting werden verricht door Stichting 1940-1945. Te denken valt hierbij aan het bijhouden van de (financiële) administratie en het beheren van het archief. Maar ook zaken als het beheer van het onderhoud van de begraafplaats en het uitvoeren van bestuursbesluiten behoren nog steeds tot die taken.

Anker 1
Anker 2
EB Geschiedenis 5.jpg
Stg De Eerebegraafplaats 01.jpg
bottom of page