De periode na 1945
Na de opening in 1945 vonden er nog herbegrafenissen plaats. Niet alle verzoeken werden ingewilligd.
Slachtoffers van elders
Met de begrafenis van Hannie Schaft op 27 november 1945 waren alle slachtoffers herbegraven die in de duinen waren gevonden en die op de Eerebegraafplaats zouden worden bijgezet. Toch was zij niet de laatste die er zou worden begraven.
Op 19 december werden nog dertien mannen gezamenlijk in één grafvak herbegraven. Zij waren op 5 februari 1943 op de Leusderheide gefusilleerd en daar begraven in een massagraf dat in oktober 1945 werd gevonden.
Kort daarna kwamen meer verzoeken om herbegrafenis op de Eerebegraafplaats. Zo verzocht A.H. Goldberg, directeur van drinkwaterleidingbedrijf De Tien Gemeenten, in december 1945 om zijn zoon Adriaan te mogen herbegraven. Adriaan Goldberg was in mei 1944 in Brussel gefusilleerd. En enkele weken later verzocht de Communistische Partij Nederland om de gefusilleerde verzetsmannen J. Hissink, J. Hoogendoorn, J. Zeeuw en J. van der Zwaag te mogen bijzetten. Aan het herbegraven van slachtoffers van elders moest echter een eind komen, omdat de ruimte op de Eerebegraafplaats nu eenmaal niet onbeperkt was en men de plannen van Holt en Komter niet meer wilde wijzigen. Maar toch zouden er nog diverse herbegrafenissen plaatsvinden.
Sluiting van de Eerebegraafplaats
In februari 1946 verklaarde het bestuur van de Stichting vast te willen houden aan de oorspronkelijke gedachte om alleen de slachtoffers te begraven die in de duinen waren gevonden. De slachtoffers die in november en december 1945 waren herbegraven, waren alleen maar bijgezet ‘doordat nog enige ruimte in de hof beschikbaar was (...) Om louter technische redenen [moest] helaas een grens getrokken worden.’ Maar in maart 1946 kwam men hierop terug, omdat men niet alle verzoeken tot herbegraven kon afwijzen ‘zonder bepaaldelijk in hooge mate onbillijk te zijn’.
Nog diezelfde maand werd Goldberg medegedeeld dat het bestuur voor zijn verzoek ‘een uitzondering [gemeend had] te moeten maken, daar het gelooft in de geest te handelen van het Nederlandse volk wanneer het mede alles er toe bijdraagt dat de lichamen van hen, die het hoogste offer brachten in de strijd voor ons land, zoveel mogelijk komen te rusten in vaderlandse grond’. En de Communistische Partij Nederland kreeg te horen dat de plannen zo waren gewijzigd, dat de begraafplaats met zeventig graven zou worden uitgebreid.
Herbegrafenissen 1946-1955
Als voorwaarde voor het herbegraven op de Eerebegraafplaats werd gesteld dat ‘niet in aanmerking komen tot bijzetting (...) diegenen, die reeds elders een passend graf hebben gevonden, doch alleen zij, die nu nog worden opgegraven en wier nabestaanden een desbetreffend verzoek tot ons Bestuur richten.’
De eerste herbegrafenis na dit besluit vond eind maart 1946 plaats. Het betrof acteur Bob Oosthoek, die begin maart was opgegraven uit een naamloos graf op de Algemene Begraafplaats in Hengelo. Tot 1949 vonden nog vijfentwintig herbegrafenissen plaats en tussen 1949 en 1955 vonden alleen nog herbegrafenissen plaats van zeventien slachtoffers die in Duitsland waren gevonden. Antoon Beernink was de allerlaatste die werd herbegraven; dit gebeurde op 9 december 1955. Er waren toen 59 slachtoffers begraven die niet in het duingebied waren gevonden. In totaal was het aantal slachtoffers dat op de Eerebegraafplaats is begraven daarmee gekomen op 373.
Afwijzingen en verplaatsingen
Regelmatig werd een verzoek tot herbegraven afgewezen. Bij het toe- of afwijzen beoordeelde men onder meer de aard van het verzet dat het slachtoffer had gepleegd. Maar soms moest het bestuur nog moeilijker beslissingen nemen: het weer opgraven van een slachtoffer dat onterecht een plek op de Eerebegraafplaats had gekregen. Er bleek namelijk soms ‘gerechtvaardigde twijfel’ te bestaan ‘aan de verdiensten voor het Vaderland’. Daarom werd in 1947 een onderzoekscommissie ingesteld. De commissie stond onder leiding van de Amsterdamse officier van justitie mr. H.A. Wassenbergh en commissaris van politie J.H. Heijink.
In de notulen van een vergadering in april 1948 wordt vermeld dat het bestuur ‘het zware besluit heeft moeten nemen de resten van enige personen te doen herbegraven, omdat na zeer zorgvuldig onderzoek van hen gebleken is, dat zij niet op onze Eerebegraafplaats thuis behoren (...): onomstotelijk kwam vast te staan, dat zij niet tot de verzetsslachtoffers kunnen worden gerekend; integendeel, zij hebben het Nederlandse volk gedurende de bezettingsjaren min of meer benadeeld.’ In totaal werden tussen december 1945 en november 1948 de stoffelijke resten van twintig personen (‘onwaardigen’ genoemd) van de begraafplaats verwijderd. In 1952 werd besloten geen stoffelijke resten meer van de Eerebegraafplaats te verwijderen.
Het verstrooien van as
Verzoeken om op de Eerebegraafplaats te mogen worden bijgezet, dus ook als het slachtoffer niet in de duinen was gevonden, betroffen soms ook de urn met as van een verzetsman of -vrouw. Het bestuur deed bij deze verzoeken opnieuw een beroep op artikel 2 van de statuten. Het was unaniem van mening dat een afwijking van de doelstelling consequenties zou kunnen hebben die niet te overzien waren en gaf daarom geen toestemming om urnen op de Eerebegraafplaats bij te zetten.
Rond 1975 werden vaker dergelijke verzoeken aan het bestuur gericht. Het bestuur besloot daarom dat het mogelijk moest zijn om de as van de overleden ex-verzetsmensen én hun ‘echtgeno(o)t(e) of door samenleving hecht verbonden levenspartner’ te verstrooien, echter alleen op een apart veld buiten de eigenlijke Eerebegraafplaats. Benadrukt werd dat de Eerebegraafplaats een gesloten openbare begraafplaats is en dat van het plaatsen van een urn bij een graf geen sprake kon zijn. Ook het aanbrengen van een naam op een grafsteen, of het uitstrooien van as bij, of over een graf of binnen de ommuurde ruimte van de begraafplaats, was niet toegestaan.
In 1977 werd buiten het ommuurde gedeelte van de begraafplaats, achter de klokkenstoel, een klein plateau van tien bij tien meter aangelegd, om te dienen als asverstrooiingsveld.
In verband met de wettelijke vereisten voor het verstrooien van as op privéterrein is het verkrijgen van toestemming van Stichting De Eerebegraafplaats te Bloemendaal een absolute voorwaarde voor asverstrooiing.
Toestemming voor het verstrooien van as moet schriftelijk worden aangevraagd bij het bestuur van de Stichting door een direct nabestaande of een executeur-testamentair. Toestemming kan uitsluitend worden verleend wanneer de overledene als verzetsdeelnemer bekend is bij Stichting 1940-1945 of wanneer het gaat om de echtgenote van iemand die op de Eerebegraafplaats is begraven.