top of page

Ontwerp en architectuur

Voor het ontwerp van de Eerebegraafplaats de architecten Gerard Holt en Auke Komter aangezocht. Hun schetsontwerp werd in augustus 1945 goedgekeurd en in de periode erna het verder uitgewerkt.

 

Discussie rond het eerste schetsontwerp


In augustus 1945 had het voorlopig Comité het schetsontwerp van Holt en Komter goedgekeurd. Voorzitter Verburg was daar niet gelukkig mee. In een brief aan de overige leden van het Comité liet hij dat in niet mis te verstane bewoordingen weten. Hij omschreef het ontwerp als een ‘kaal en open plein (...) met rondom een muur’. Op die muur zouden de ‘dodenlijsten’ een plaats krijgen, en die zouden het effect hebben van een ‘reclameachtige aanplakschutting’. Verder vond hij de geplande aula een ‘stationsgebouw’. Begin september 1945 stelde hij dan ook voor om op korte termijn een andere architect een poging te laten ondernemen.

In een reactie stelt C.H. Beschoor Plug dat het ontwerp was goedgekeurd door het bestuur. Uit de notulen was verder niet op te maken dat de goedkeuring bindend was. Dat zou ook onlogisch zijn, want ‘Als er geheel aan voldaan moest worden, was er geen enkele vrijheid’. De goedkeuring betrof, met andere woorden, niet het schetsontwerp, dat het Comité uitsluitend had aangenomen als ‘een basis, waarop verder kan worden gewerkt en ... verder ontworpen’. Holt en Komter konden dus verder gaan, als ‘wij het erover eens zijn, dat aan het eigenlijke kerkhof in voortdurend overleg met het Comité verder kan worden gewerkt, zooals zo bitter noodzakelijk is, is er nog gelegenheid te over om de erbij op te richten gebouwen in den meest met het doel overeenkomenden geest nader te bespreken en definitief te ontwerpen.’ In januari 1946 kregen Holt en Komter de opdracht een bouwplan voor het gehele terrein van de Eeregrafhof te ontwerpen.

​

Maulbronner zandsteen


Het door Holt en Komter ontworpen plan bestond onder meer uit de aanleg van een aula en een monumentale galerij annex zuilengang met reliëf- en beeldhouwwerk. Op het westen, aan de kant van de zee, was een galerij geprojecteerd om begraafplaats en bezoekers te beschermen tegen weer en wind. Voorgesteld werd om daarop de namen te vermelden van zo’n twintigduizend elders omgekomen verzetsmensen.

 

Wieger Bruin, voorzitter van de Centrale Commissie voor Oorlogs- en Vredesgedenktekens, was enthousiast over het ontwerp van de architecten: ‘De inzet ervan achten wij (...) voortreffelijk: de strenge, lange rechthoek van graven imponeerend gesitueerd in het schoone duinterrein.’ Maar men wenste wel enige aanpassing. De architecten werd geadviseerd een poos naar het buitenland te gaan om hun kennis te verrijken, zodat ze wellicht ‘den weg terug vinden naar een nog soberder opzet, die tot in lengte van dagen sterker werken zou. Want het is onze meening, dat de betrekkelijke veelheid van elementen om de rechthoek der graven heen de werking van het wezenlijke niet versterkt, ook omdat niet alle elementen in rechtstreeksche relatie daartoe staan.’
Vooruitlopend op de definitieve goedkeuring, werd in maart 1946 voor de monumenten Maulbronner zandsteen aangekocht, dat bestond uit gezaagde en deels bewerkte blokken, platen en balken. Het zandsteen zou oorspronkelijk gebruikt worden voor de bouw van een particulier museum voor de kunstcollectie van het echtpaar Kröller-Müller in Otterlo op de Hoge Veluwe.
Johan R. Crombach, eigenaar van de Heimansgroeve bij Epen, schonk Limburgs carboonzandsteen voor de paden. Het delven van deze ‘steen uit Nederlandsche bodem’ nam ongeveer vier maanden in beslag.

 

Klachten uit de samenleving


In de loop van 1946 ontving het bestuur van de Stichting – dat inmiddels de plaats van het voorlopig Comité had ingenomen – steeds vaker protesten uit de samenleving. Men had kritiek op de vordering van aanleg en staat van onderhoud van de begraafplaats. Bijna een jaar na de opening waren er nog geen grafzerken, geen paden en was er ook nog geen begroeiing. De begraafplaats zag er al met al verwaarloosd en troosteloos uit. Ook de natuur was daar schuldig aan: konijnen aten vaak binnen een uur de bloemen op die men op de graven legde. Deze dieren hadden bovendien zelfs holen gegraven.

Het bestuur bracht hiertegen in dat er gebrek aan geld was. Verder ondervond het hinder van de ambtelijke bureaucratie. Daarnaast werkten sommige nabestaanden niet voldoende mee, bijvoorbeeld door niet de door hen gewenste grafsteentekst in te sturen. Om aan een deel van de klachten tegemoet te komen, werd in juli 1946 een opzichter aangesteld: G. ten Hoope, en werd het terrein voorzien van een afrastering van gaas, zodat in ieder geval de konijnen er niet langer vrij spel hadden.

 

Het logboek van Ten Hoope

 

Opzichter Ten Hoope hield vanaf 1946 drie jaar lang een logboek bij. Hierin is te lezen wat er zich precies rond de inrichting van de begraafplaats afspeelde. Het logboek meldt bijvoorbeeld dat de NS in september en oktober 1946 ruim zeshonderd ton flagstones (het carboonzandsteen) vervoerde van Wijlre-Gulpen naar station Overveen – en dat tegen de helft van de normale kosten. De circa tweeduizend ton Maulbronner zandsteen werd in oktober en november door legertrucks van Otterlo naar de begraafplaats vervoerd. Het kostte tien vrachtwagens in totaal 335 ritten.

 

Rond oktober 1946 werden de grafvakken voorzien van planten. De planten werden geschonken na een oproep van de Haarlemse tuinarchitect A.H.F. van der Colk in De Boomkwekerij, een vakblad voor kwekers. In het voorjaar van 1947 werden de paden tussen de 41 grafvakken en de omgang rond de begraafplaats belegd met het carboonzandsteen. Verder werd een rand rond de grafvakken aangebracht en werden de grafzerken geplaatst. De randen en zerken werden vervaardigd van grijsgeel Obernkirchener zandsteen, dat was geleverd door diverse natuursteenhandels. Op de grafzerken werden met de hand de namen en de geboorte- en overlijdensdatum gehakt, tezamen met een door de nabestaanden gekozen tekst of spreuk.

 

Op 10 mei 1947 werd de 2,5 meter hoge bronzen urn geplaatst. Verder werden rondom de begraafplaats als ommuring blokken Maulbronner steen los op elkaar gestapeld op het duinzand. Het gevaar van onderstuiving met duinzand én het aantal konijnen was hierdoor aanzienlijk beperkt. Architect Komter waarschuwde echter dat verzakkingen en verschuivingen zouden optreden, omdat de muur ‘gedeeltelijk op maagdelijke en gedeeltelijk op aangevoerde grond’ stond. Het bestuur van de Stichting memoreerde daarom dat de situatie nu aanzienlijk was verbeterd, maar dat het geheel nog steeds een voorlopig karakter droeg. Men kon er zo jaren tegen, maar de Eerebegraafplaats kon ‘in deze voorlopige afwerking niet aan de hoede van het nageslacht worden overgegeven’.

 

Nationaal verzetsmonument

 

Naarmate de tijd verstreek, werd duidelijk dat niet alle oorspronkelijke ideeën voor de aanleg gerealiseerd konden worden. Hiervoor waren redenen van financiële en van ‘sociale’ aard. Men vermoedde dat het benodigde geld voor de verwezenlijking van het uitgebreide plan niet opgebracht kon worden; nog afgezien van het geld dat nodig was voor het latere onderhoud. Verder vond het bestuur het uitgeven van geld aan monumenten ‘in welke vorm ook, in deze tijd van nationale armoede, in deze zware jaren van opbouw, niet verantwoord’. Het was daarnaast ‘misplaatst op de vrijgevigheid van het Nederlandse volk nog weer eens een beroep te doen ten behoeve van een verzetsmonument, zolang een behoorlijk levenspeil van de verzetsslachtoffers niet [is] gewaarborgd’. En er waren ook ‘motieven van aesthetische aard’. Het bestuur vond eigenlijk dat de Eerebegraafplaats al aan zijn doel beantwoordde: het was ‘thans reeds een waardig verzetsmonument (...) en iedere bezoeker wil dit bevestigen’.

 

Een sober voltooiingsplan

 

De financiële middelen bleken ontoereikend voor het oorspronkelijke, monumentale plan. Architect Auke Komter kreeg daarom in de zomer van 1949 de opdracht een sober voltooiingsplan te maken. En het plan was niet alleen eenvoudiger, maar ook ‘meer aangepast aan de natuurlijke omgeving’. Komter zei later: ‘Voorop stond, dat wat er ook toegevoegd zou worden, behouden moest blijven wat verworven was: rust, wijding en grootheid.’ Omdat nu juist deze factoren bij elke herdenking teloor gingen, had hij buiten de eigenlijke begraafplaats een aparte herdenkingsplaats ontworpen voor ongeveer tweeduizend toehoorders. Het definitieve bestek voor de voltooiing werd in december 1950 gepresenteerd.

 

In mei 1951 werd de voltooiing van de aanleg van de Eerebegraafplaats voortvarend ter hand genomen. Aan de voet van de opgang kwam de ‘spreekruimte’: het auditorium. Hierdoor moest worden gewaarborgd dat de eigenlijke begraafplaats in het teken bleef staan ‘der herdenking’ en niet in dat ‘der manifestatie’. Voor de bouw van de opzichterswoning en de bestrating van de opgang van de herdenkingsplaats naar de begraafplaats werd gebruikgemaakt van het restant van het Limburgse carboonzandsteen waarmee ook de paden tussen de grafvakken en de omgang rond de begraafplaats waren belegd.
Het voorterras werd vergroot en de oorspronkelijk in het midden daarvan gelegen opgang en toegangspoort werden in noordelijke richting verplaatst. Boven de ingang werd de tekst ‘Geheiligd is de grond dien gij betreedt’ aangebracht. Verder werd de buitenmuur verhoogd met Maulbronner zandsteen. Aan de kant van de zee werd een muur geplaatst om onderstuiving te voorkomen. In deze muur werd bovendien een kleine zandstenen toren met een hardhouten klokkenstoel aangebracht. Ook de vlaggenmast werd vanaf het midden van de begraafplaats verplaatst naar deze muur. Op het hoogste duin rond de Eerebegraafplaats werd een kruis van basralokushout geplaatst. In oktober 1951 was de afwerking van de Eerebegraafplaats voor het belangrijkste deel voltooid.

 

Gedenkstenen in de duinen

 

In mei 1949 werden op acht plaatsen in het duingebied gedenkstenen onthuld. Uit de regio waren diverse steenhouwers enkele weken in de duinen bezig geweest teksten aan te brengen op het Maulbronner zandsteen. Vader en zoon Lavertu, steenhouwers uit Zandvoort, maakten twee gedenkstenen. Lavertu jr. in 1993: ‘Het was een aangrijpende klus. Om ons heen waren nog de kuilen waar de executies hadden plaatsgevonden. Het lag er vol met mitrailleurhulzen, de grond ademde nog van moord.’

 

Bij elk van de zes plaatsen waar in de zomer van 1945 de in totaal 45 grafkuilen met 422 stoffelijke overschotten waren gevonden, werd een 1700 kilo zware steen geplaatst met de tekst: ‘Hier lagen ... vermoorde verzetslieden. Gevonden mei 1945.’ Op de plaats van de puntjes stond het aantal op die plaats gevonden slachtoffers. Verder werden twee gedenkstenen geplaatst in twee vlak bij elkaar gelegen duinvalleien in de Kennemerduinen achter het Kopje van Bloemendaal, waar op 2 februari 1943 tien mannen waren gefusilleerd.

 

Nadat vijftig jaar later was gebleken dat de gedenkstenen ernstige erosieverschijnselen vertoonden en de teksten slecht leesbaar, werden zij vervangen door identieke, in Frankrijk gezaagde en bewerkte exemplaren in grijs-rozerood Rose de la Clarté-graniet. De laatste steen werd op 10 april 2000 tijdens een informele bijeenkomst vervangen.

Ontw en Arch Eerste schetsontwerp 01.jpg
Ontw en Arch Eerste schetsontwerp 02.jpg
De Eerebegraafplaats 2.jpg
bottom of page