Gerrit Jan van der Veen
Grafvak:
19
geboren: 26 november 1902 in Amsterdam
overleden: 10 juni 1944 in het duingebied bij Overveen, 41 jaar oud
burg. staat: gehuwd
beroep: beeldhouwer in Amsterdam
geloof: geen
vindplaats: gedenksteen 5
Een voor allen ...
Achtergrond
Gerrit van der Veen was kunstenaar in Amsterdam. Al voor de oorlog was hij blokhoofd van de Vrijwillige Luchtbescherming.
Verzetsactiviteiten
Kort na de capitulatie van Nederland in mei 1940 eiste de bezetter van leden van onder meer de Luchtbescherming, dat zij een Ariërverklaring ondertekenden, waarmee ze aangaven geen Jood te zijn. Van der Veen weigerde dit uit principiële overwegingen.
Eind 1941 werd de Kultuurkamer opgericht. Kunstenaars, schrijvers, muzikanten en podiumartiesten moesten zich hier bij aansluiten, wilden zij hun beroep kunnen blijven uitoefenen. Van der Veen was hier fel tegen en werd mede-initiatiefnemer van een ‘Adres aan Seyss-Inquart’, die als Rijkscommissaris de belangrijkste vertegenwoordiger van de Nazi’s in Nederland was. Het adres werd ondertekend door 1902 kunstenaars.
Ook zamelde hij geld in ter ondersteuning van kunstenaars die weigerden toe te treden tot de Kultuurkamer en schreef bijdragen voor de Brandarisbrief, een op kunstenaars gericht illegaal blad. Vanaf mei 1942 was hij redactielid van het illegale blad De Vrije Kunstenaar, waarin de Brandarisbrief werd opgenomen.
In de zomer van 1942 was Van der Veen één van de oprichters van de Persoonsbewijzencentrale (PBC). Dit werd een belangrijke verzetsorganisatie die zich bezighield met het vervalsen van onder meer persoonsbewijzen, Ausweise en stamkaarten voor in eerste instantie Joodse onderduikers, maar later ook voor anderen.
In 1943 kreeg Van der Veen een leidinggevende positie in de Raad van Verzet; een landelijke koepelorganisatie van verzetsgroepen. Als medeorganisator en deelnemer was hij betrokken bij diverse overvallen en brandstichtingen. De belangrijkste waren de overval op de cartotheek van het Gewestelijk Arbeidsbureau in Amsterdam in februari 1943, de overval op het Amsterdamse Bevolkingsregister in maart 1943 en de overval op de Algemene Landsdrukkerij in Den Haag in april 1944. Bij deze laatste werden 10.000 blanco persoonsbewijzen buitgemaakt.
Arrestatie en moord
Van der Veen leidde op 1 mei 1944 de mislukte overval op het Huis van Bewaring aan de Weteringschans in Amsterdam. Deze had tot doel gevangen verzetsstrijders te bevrijden. Van der Veen werd bij de overval door twee kogels geraakt, waarvan één in het ruggenmerg. Een medeverzetsman wist hem op zijn schouders naar een veilig onderduikadres te brengen. Hier vertelde een arts hem dat zijn verwondingen zouden leiden tot verlamde benen, incontinentie en impotentie. Met dit vooruitzicht weigerde Van der Veen zich te laten opereren.
In de nacht van 14 op 15 mei 1944 werd Van der Veen gearresteerd op het onderduikadres waar hij werd verpleegd. Waarschijnlijk was dit adres door een verzetsgenoot te goeder trouw aan een celgenoot verteld, die achteraf voor de Sicherheitspolizei bleek te werken.
Op 10 juni 1944 werd hij met zes andere verzetsmensen, onder wie leden van zijn verzetsgroep en de man die zijn adres per ongeluk had genoemd, ter dood veroordeeld door een Polizeistandgericht. Nog dezelfde dag werden zij gefusilleerd in de duinen bij Overveen en daar begraven.
Na de oorlog kreeg Van der Veen postuum het Verzetskruis 1940-1945, na de Militaire Willems-Orde de hoogste dapperheidsonderscheiding van Nederland.