Herbert Prins
Grafvak:
34
geboren: 13 mei 1922 in Dordrecht
overleden: 7 januari 1945 in Limmen, 22 jaar oud
burg. staat: ongehuwd
beroep: student werktuigkunde in Delft
geloof: geen
vindplaats: gedenksteen 1
Zij volgden hun innerlijken gids (staat op een aparte steen onder de grafsteen)
Achtergrond
Herbert Prins studeerde sinds 1941 werktuigkunde aan de Technische Hogeschool (nu TU) in Delft. In april 1943 weigerde hij als student de loyaliteitsverklaring te tekenen, hetgeen de bezetter van studenten eiste om door te kunnen studeren. Hij dook onder bij zijn broer Ary in het huis van diens Amsterdamse studentendispuut Pallas.
Verzetsactiviteiten
In september 1943 werd Prins door de Sicherheitspolizei (Sipo) op straat aangehouden en verhoord in hun hoofdkwartier. Diezelfde dag zag hij kans te ontsnappen. Vanaf dat moment werd hij opgenomen in het illegale werk dat vanuit het Pallashuis werd verricht.
Prins pleegde sabotage, maakte vervalsingen en verleende hulp aan onderduikers. Evenals zijn broer was hij betrokken bij de liquidatie van een Duits militair. De emotie van het gebeuren had tot gevolg dat hij hoge koorts kreeg.
In september 1944 werd hij door een oud-Pallas-dispuutgenoot van zijn broer voor de Binnenlandse Strijdkrachten geworven. Hij kreeg wapeninstructie en was betrokken bij het verzamelen van wapens en de opslag ervan in het Pallashuis.
Arrestatie en moord
Op 16 december 1944 werden zijn broer Ary en een vriend tijdens een spionagetocht bij Barneveld gearresteerd. Tijdens zware verhoren, waarbij gemarteld werd, zweeg zijn broer, maar diens vriend sloeg door en gaf informatie over en de sleutel van het Pallashuis. Als gevolg hiervan werden in de vroege ochtend van 19 december alle in het Pallashuis aanwezigen, onder wie Prins, door de Sipo gearresteerd. Zij werden overgebracht naar het Huis van Bewaring aan de Weteringschans en op de lijst van Todeskandidaten gezet die in aanmerking kwamen voor fusillering bij represailles.
Op 7 januari 1945 werd Prins, met zijn broer Ary en acht anderen, in Limmen doodgeschoten als represaille voor het doden van een Duitse dienstplichtige soldaat door het verzet. De tien lichamen werden op bevel van de bezetter in een massagraf in de duinen bij Overveen begraven.