Toespraak Hans Goedkoop
22 april 2016
Niet zo lang geleden stond ik voor een groepje zestienjarigen en ging het over vechten voor de vrijheid. In verzet komen. Je leven op het spel zetten, met een zin van Erik Hazelhoff Roelfzema, wanneer je moet besluiten dat je iets niet meer over je kant kunt laten gaan.
Eigenlijk, zei een van de jongens, er ging hem een licht op, eigenlijk gewoon zoals die gasten die naar Syrië gaan om te vechten!...
Een van de anderen knikte en vulde aan. …En dan spoor je gewoon niet!
Laten we niet somber worden, maar het geeft een indruk van wat er gevraagd wordt van een instelling die de Tweede Wereldoorlog ook voor nieuwe generaties wil herdenken. Een herdenking neemt de vorm aan van een ritueel, meestal een vast parcours, maar dat alleen is niet voldoende. Het verleden moet weer leven krijgen, een betekenis voor nu, en dat vraagt elke keer weer inspanning om het tot je door te laten dringen. Met een nieuw besef van hoe het was – of een oud besef, maar zo gebracht dat het je toch weer overvalt.
Hoe doe je dat? En hoe kun je dat blijven doen voor generaties die steeds verder na de oorlog opgroeien? ‘Wij zullen nooit vergeten, lezen wij op de oorlogsmonumenten.’ Een citaat van Harry Mulisch, uit een rede voor publiek dat de bezetting nog had meegemaakt. ‘Nee, natuurlijk niet, wij niet. Maar op een dag zullen wij er niet meer zijn om het nooit te vergeten – en dan? Wie is ‘wij’ dan?’
Mulisch schreef dat in de jaren negentig en zag al aankomen wat nu gebeurt. De oorlog maakt de overgang van de herinnering naar de geschiedenis, ze wordt het domein van wie er zelf niet bij geweest is. Met gebruik van de getuigenissen van wie er wel bij was, maar ook van iets wat je gewoon verbeelding kunt noemen. Naoorlogse generaties vormen zich een beeld van de oorlog en verbeelden zich die dus, letterlijk.
Dat kan zoveel betekenen als je inleven, met kennis van de feiten, maar ook regelrecht verzinnen. Tussen die twee uitersten zijn de grenzen vloeiend en u kent de gevolgen. Met de beste bedoelingen verschijnen er de laatste jaren feelgood movies uit de kampen en romans over vriendschap aan weerskanten van het prikkeldraad. Je bent soms dankbaar dat de vooroorlogse generaties het niet meer mee hoeven te maken.
Toch waren die uitwassen niet de grootste zorg van Mulisch. Hij zag sowieso vervalsing in het werk van de verbeelding. Ze verandert de bezetting in verhalen, met een kop en een staart, en dat was net wat er ontbrak in die tijd zelf. ‘Dat was de essentie van de oorlog: stroperig traag verstrijken van de tijd, waarin men niets wist – nu en dan plotseling oplichtend door de bliksem van absurde, meedogenloze, even bestiale als onbegrijpelijke gebeurtenissen. Noodgedwongen moeten historici daar een verhaal van maken, want anders is er helemaal niets dat herinnerd kan worden door wie er niet bij was; maar onherroepelijk gaat daarbij de essentie verloren, die alleen de getuigen zich kunnen herinneren.’
Zo zag Mulisch de bezetting almaar verder van ons afdrijven – en dat kun je meevoelen. Een verhaal geeft orde. De werkelijkheid niet. Een goed verhaal geeft een slecht beeld van de werkelijkheid. Dat weten we uit de bezettingsjaren zelf, toen de verhalen propaganda waren of geruchten, hoe dan ook niet te vertrouwen, en die waakzaamheid keert zich ook tegen de verhalen over de bezetting zelf. Bijvoorbeeld over het heldhaftige verzet. Of juist over het verzet als onverantwoordelijk zoodje avonturiers. Of over het verzet als een soort afreizen naar Syrië. Het zijn allemaal mythes, het is allemaal verbeelding, en het drijft ons allemaal van de oorlog af.
Dat is de ene kant van dit verhaal. Maar er is ook een andere die tegenwicht biedt, dat merk ik aan mezelf en aan zovelen van mijn generatie. Zijn wij altijd twee minuten stil geweest op 4 mei? Ik moet bekennen dat ik het moment tussen mijn twintigste en veertigste haast elk jaar weer vergat. O jee, half negen, stom, nou ja. Vrienden hadden hetzelfde en ik ken er heel wat, onder wie gecertificeerde deskundigen van de bezetting, die laat op een uitgaansnacht nog weleens tegen het monument op de Dam hebben gepist. Maar mettertijd zijn ze veranderd en ik ook, de laatste jaren staan we op 4 mei om acht uur allemaal paraat en ergeren we ons aan wie doet wat wij vroeger deden. Met een heilige moraal ineens, alsof we de bezetting zelf nog hebben meegemaakt, en hoezo?
Maar dat is het juist. Wie die oorlog zelf heeft meegemaakt is er over het algemeen niet meer en daardoor hebben wij niet meer de luxe om er nonchalant over te doen, zoals we vroeger deden. Het komt nu op ons aan om die nagedachtenis te eren, die van onze ouders en grootouders. Want al zijn die dood, historicus Van Deursen zei het al. Liefde stopt niet bij de dood, die wil de doden levend houden. Dat is het begin van alle geschiedschrijving, al sinds de geslachtslijsten van het Oude Testament. Er is een morele opdracht op ons overgegaan. Als iemand de oorlog nog kán meemaken zijn wij het – en dus proberen velen van ons het.
Met verrassend gevolg voor veel herdenkingen in ons land. 4 mei op de Dam, het is elk jaar tjokvol – en na een Damschreeuwer zijn de duizenden in enkele minuten terug op hun plek, ze laten zich hun twee minuten niet ontnemen. 4 mei op de Apollolaan in Amsterdam-Zuid, waar ik zelf graag naar toe ga – het wordt elk jaar drukker. En ook hier in Bloemendaal, begrijp ik, is de indruk dat de toestroom van publiek op 4 mei, maar ook op de andere 364 dagen van het jaar, eerder toe- dan afneemt. Houdt het dan nooit op, om met Paul Verhoeven te spreken? Nee, voorlopig niet, want liefde voor de doden houdt niet op. Je ziet dat hier in alle letterlijkheid boven de stenen van 372 doden.
Dat brengt me bij deze Eerebegraafplaats – en bij de hamvraag die ik u vandaag wil voorleggen. Onder die 372 stenen, plus één steen boven een leeg graf, liggen leden van het verzet tegen de Duitse bezetter. Sommige namen kent haast elke Nederlander. Hannie Schaft, het meisje met het rode haar. Of Gerrit van der Veen. Mythische namen. Maar daarmee ook namen die gevoelig zijn voor het soort verhalen dat Mulisch vreesde. Het verzet als vul maar in – als nationale heiligen, als Uilenspiegelhelden of als jihadisten. Afgeronde verhalen, vervalsingen, en hoe voorkom je die?
Dan is het mooie dat deze begraafplaats aangelegd werd in een tijd, kort na de oorlog, toen al die verhalen nog moesten ontstaan. De 373 stenen hebben één noemer, het verzet, maar ze vertellen 373 verschillende verhalen. Van christenen en communisten, vrijgezellen en familievaders, arbeidersjongens en adelszonen. Sommigen vomden samen groepen, werden samen opgepakt, veroordeeld en gefusilleerd, maar allemaal hebben ze hun eigen steen – hun eigen leven en hun eigen motieven.
Hun verhalen willen ook maar geen verhalen worden met een kop en een staart. Hun leven werd onderbroken door de bezetting, hun verzet werd onderbroken door hun arrestatie, en daarna worden hun lotgevallen nog veel brokkeliger. Wachten in een cel, verhoren, nog meer wachten, martelingen en weer wachten. Als de arrestatie vroeg in de oorlog viel, hield de bezetter nog een schijn van rechtspleging op, maar in 1944 liet hij ook die vallen en werd de blinde rechteloosheid zichtbaar die eronder zat. Standrechtelijke executies, ’s nachts in de duinen. Niemand die het zag en niemand die de dode nog zou vinden. Naamloos in een massagraf, uit onze werkelijkheid gewist. In een zwart gat gevallen, letterlijk.
Dat is niet een verhaal met kop en staart. Het laat een glimp zien van precies datgene waarin Mulisch de essentie van de oorlogstijd herkende: dat stroperig traag verstrijken van de tijd, waarin men niets wist – nu en dan plotseling oplichtend door de bliksem van absurde, meedogenloze, even bestiale als onbegrijpelijke gebeurtenissen. Het laat de verschrikking zien zoals die was. Een wereld die maar geen verhaal wou worden – dat was net waar het om ging en dat is wat je hier op de begraafplaats ziet.
Voor mij ligt daar de onverminderde kracht van dit monument. Het is en blijft wat het in de verhaalloze dagen kort na de oorlog was. Ook als het zich weet te vernieuwen, met bijvoorbeeld datgene waarvoor wij deze middag samenkomen. Een app. Meer van nu kun je niet worden – en toch blijft de opzet trouw aan wat de Eerebegraafplaats is. Een rondgang over het terrein, een korte geschiedenis in een filmpje, en last but not least biografieën van die 372 doden die hier liggen, zo uiteenlopend als ze zijn.
Dat blijkt een geweldige toevoeging. Loop langs de stenen, lees de biografieën op de app en je komt dicht bij die absurde, door de vingers glippende werkelijkheid van de bezettingsjaren… Maar je ziet meteen ook nog iets extra’s. Want hoe sterker je de desoriëntatie van het leven toen tot je laat doordringen, hoe sterker je vervolgens opvalt dat er dus toch mensen waren die zich daardoor niet lieten verwarren. Ook zij wisten niets – en toch wisten ze genoeg, ze wisten precies wat hun te doen stond.
Dat is de formidabele morele helderheid van het verzet die oplicht als je deze app gebruikt. Het inzicht van die 372 dat de bezetting om een antwoord vroeg, ook als dat offers vroeg, desnoods dat van je eigen leven. In een veilige wereld als de onze klinkt dat op het onbegrijpelijke af – als roekeloosheid, avonturierzucht, terroristenpathos, alles wat je maar bedenkt om van het verzet een rond verhaal te kunnen maken. Maar keer in gedachten terug naar de bezetting en je ziet de zuiverste reactie denkbaar. Als een land geen recht meer kent en daarmee alles wat het leven leefbaar maakt bedreigt, is het dan nog wel zo ondenkbaar om je leven op te offeren in het verzet?
Die morele helderheid, dat is de kern van wat je toch misschien wel een verhaal van het verzet mag noemen. Niets weten, maar genoeg weten. Dat is met de nieuwe app nog beter dan voorheen te zien aan deze Eerebegraafplaats en daar feliciteer ik u mee.